dinsdag 29 januari 2019

Mehmet en Fatima


Ik zie hen niet meer nu. Misschien is dat maar goed ook. Voor hen, bedoel ik dan. Je mag er niet aan denken dat ze daar bij dit koude weer, in regen en sneeuw moeten zitten aan Delhaize. Ik kan maar hopen dat ze in deze dagen een fatsoenlijk onderkomen hebben, zij die ik dus Mehmet en Fatima gedoopt heb, al zijn ze allicht moslim en zouden ze het vast niet geweten willen hebben dat ik hen ‘gedoopt’ heb.
Bestaat er eigenlijk een niet-pejoratieve term voor mensen die zich gedwongen zien om mensen om wat muntjes te vragen, zodat ze voor zichzelf en eventueel hun naasten iets te eten kunnen kopen? Erg flatterend zijn termen als ‘bedelaar’ of erger nog: ‘schooier’ immers niet.
In feite moet ik zelf beschaamd zijn dat ik hun namen niet ken. Wat houdt mij tegen om hen die vraag te stellen, om met hen in gesprek te gaan, om hen echt te helpen? Het is immers niet met die twintig of meer eurocenten die ik in hun papieren koffiebekertje drop dat ik hen echt vooruit help.
Ze zien er ook allebei zo ongelooflijk onschuldig uit. Mehmet heeft iets van een brave nonkel. Fatima, jong als ze is, straalt ondanks haar ellendige situatie zelfs een bepaalde charme uit met haar krachtige blik en de zachte stem waarmee ze mij in het Frans bedankt.
Mehmet heeft bovendien een beperking. Hij mankt en gebruikt zo’n ouderwetse kruk, die ook steun biedt onder je oksel. Hij draagt net dezelfde groene loden als m’n grootvader destijds. Fatima droeg een hoofddoek en voor de rest altijd vormeloze vaalgrijze of -roze kleren.
Ik heb een paar keer gedacht: misschien moet ik haar gewoon uitnodigen bij mij thuis, zodat ik haar iets fatsoenlijks te eten kan klaarmaken. Wat mij dan tegenhoudt is de vraag: waar gaat dit eindigen? Als je begint zorg op te nemen voor iemand, kun je daar dan in begrenzen? Als je iemand bij jou thuis te eten geeft, kun je die na een halfuur dan terug de straat op sturen? Schep je dan een verwachtingspatroon en moet je haar dan niet één keer maar met een bepaalde regelmaat vragen te komen eten? Moet je dan niet op zoek gaan naar meer fundamentele en langdurige oplossingen?
Of belangrijker nog: mag of moet ik mij überhaupt al het voorgaande afvragen, of moet ik gewoon mijn hart laten spreken en niet te rationeel de situatie benaderen, want in de grond heb ik nu helemaal niks gedaan, behalve dan een aalmoes gegeven.
Wat Fatima betreft, heeft het probleem uiteindelijk zichzelf opgelost, want ze is verdwenen. Ik hoop oprecht dat iemand haar op weg heeft geholpen, of het nu een vrijwilliger dan wel een georganiseerde instantie was, om structurele oplossingen te vinden.
Misschien moet ik de eerstvolgende keer dat ik Mehmet zie, gewoon even naast hem gaan zitten en al vragen hoe hij echt heet. Misschien is dat al een waardevolle eerste stap.
Nu maar hopen dat hij wel terug opdaagt eens het koude winterweer voorbij is en dat hij er niet het slachtoffer van geworden is doordat ik en allicht vele anderen zich weliswaar laten raken, maar zich vervolgens verliezen in al te rationele afwegingen en uiteindelijk gewoon niks doen.
In elk geval: May God bless them, zoals Mehmet altijd zegt.

zondag 30 december 2012

Geloof

Geloof het of geloof het niet, maar ik ben gelovig. Altijd al geweest, trouwens. Nochtans laat ik mij soms erg kritisch uit voor de Kerk en haar zogenaamde leiders. Soms laat ik mij al eens betrappen op een mopje over Jezus en z'n familie. En toch... Ik kan er niet omheen. Het is sterker dan mezelf. Ik voel de nood, ik voel het verlangen om te geloven in een god. Deze wereld, de mensheid (of het mensdom) is te ingenieus, te verfijnd om puur toeval te zijn. Daar is iets meer mee gemoeid. Daar is liefde mee gemoeid. Deze wereld is met liefde gemaakt. Aan elk detail is gedacht, elke versiering is minutieus aangebracht en elk oneffenheid zo goed mogelijk bijgeschuurd. Van wie die liefde komt, kan ik niet zeggen, maar die liefde, daarin geloof ik en wel met volle overtuiging. 

Die liefde brengt mij bij het Evangelie, bij de Bijbel. In de Eerste Brief van Johannes staat: "God is Liefde" (1 Jh. 4, 8). Ik geloof dat. Dat korte zinnetje is de grondslag van mijn geloof: God is de liefde en de liefde, dat is God. Ik aanbid dus de liefde, want daarmee begint en eindigt alles.

Het is niet vanzelfsprekend om je dezer dagen te outen als christen-gelovige. Althans, ik vind het niet vanzelfsprekend. Ik heb schrik dat er tal van heel terechte vragen op mij zullen worden afgevuurd, vragen waarop ik niet meteen een pasklaar antwoord heb.

Laat ik beginnen bij misschien wel het grootste mysterie uit het Evangelie: Jezus' verrijzenis. Is hij echt uit de doden opgestaan? Mijn antwoord: nee. Jezus is verrezen op een andere manier. Zijn boodschap die men op een gewelddadige manier in de kiem heeft willen smoren, is na enige tijd verder uitgedragen door z'n apostelen. Op die manier is Jezus inderdaad herrezen uit de doden. Hij leeft voort, nu nog altijd, in hen die kracht putten uit zijn woorden en dat waren vooral woorden van liefde.

Nog zo'n vraag: als er een god bestaat, waarom is er dan zo veel ellende in de wereld? Ik neem er andermaal het Evangelie bij. Ditmaal het Evangelie volgens Matteüs: “Ga weg van Mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat aangelegd is voor de duivel en zijn engelen. Want Ik had honger en jullie hebben Me niet te eten gegeven, Ik had dorst en jullie hebben Me niet te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en jullie hebben Me niet opgenomen, Ik was naakt en jullie hebben Me niet gekleed, Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie hebben niet naar Me omgezien” (Mt. 25,  41-44). Kortom, de ellende in de wereld is niet de schuld van god, maar onze eigen schuld, want wij hebben hem, zijnde: de liefde, niet nagevolgd. 

Overigens gaat het hier niet om alledaagse liefde. Ik citeer nogmaals Matteüs: "Want als je liefhebt wie jou liefheeft, welk loon verdien je dan? Doen de tollenaars dat ook niet? Als je alleen je broeders groet, wat voor bijzonders doe je dan? Doen de heidenen dat ook niet?  Jullie zullen dus onverdeeld goed zijn, zoals jullie hemelse Vader onverdeeld goed is" (Mt. 5, 46). Kortom, de liefde die we moeten ambiëren is geen gratuite liefde, maar liefde die moeite kost, die af en toe pijn doet, die je er soms toe verplicht diep in je eigen vel te snijden.

Dat is de god die ik aanbid. Dat is de god wiens voorbeeld ik wil navolgen. Die liefde wil ik nastreven. Die liefde wil ik in de praktijk brengen. Met die liefde wil ik proberen elk van jullie te bejegenen.

 





 

 




dinsdag 2 september 2008

Ik schrijf, dus ik besta.

De vraag is dan natuurlijk: hoe besta ik? Als schrijver alvast niet, want iemand die weliswaar roman- en andere ideeën uitwerkt in z'n hoofd, maar ze uiteindelijk niet aan het papier toevertrouwt, kun je moeilijk een schrijver noemen.